Joseph de Bethune 1859

1859-1920

Joseph de Bethune, 1859-1920

Joseph werd geboren in Gent op 24 april 1859, als vijfde kind van Jean Baptiste de Bethune en Emilie van Outryve d’Ydewalle. Hij studeerde vanaf 1876 aan de Katholieke Universiteit van Leuven en behaalde het diploma van doctor in de rechten. Met een aantal medestudenten richtte hij in Leuven een school voor volwassenen op, waar hij zelf instond voor de lessen tekenen en lezen. Onder impuls van zijn vader werd hij lid van de Gilde van Sint-Thomas en Sint-Lucas en schreef hij vanaf 1878 regelmatig bijdragen in het Bulletin van de kunstgilde. Later werd hij secretaris en ondervoorzitter van de Gilde.

Joseph de Bethune werd stagiair bij meester Jules Vandenpeerboom in Kortrijk en later bij meester Vandenheuvel, advocaat bij het Hof van Beroep in Gent. In januari 1887 kreeg hij een benoeming tot subsituut-procureur in Kortrijk om na enige tijd onderzoeksrechter te worden.

Zijn wankele gezondheid, zijn liefde voor kunst en geschiedenis en zijn verlangen om zich volop te kunnen inzetten voor tal van verenigingen en instellingen, deden hem in 1898 de magistratuur verlaten.

In 1904 werd hij verkozen tot provincieraadslid voor het kanton Oostrozebeke, een functie die hij bleef uitoefenen tot zijn dood in 1920. In de provincieraad ging zijn bekommernis uit naar de restauratie van monumenten en kunstwerken. Tussen 1911 en 1919 maakt hij deel uit van de provinciale Commissie voor Monumenten.

Na de dood van de Kortrijkse stadsbibliothecaris Joseph Hoeffel in 1896 volgde Joseph de Bethune hem op. In 1909 werd hij ook stadsarchivaris.

Met deken Edward De Gryse, Georges Vercruysse, Theodoor Sevens e.a. behoorde Joseph de Bethune iin 1903 tot de stichters van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Kortrijk. Hij volgde Edward De Gryse op als voorzitter in 1909 en schreef tal van bijdragen over geschiedenis, heemkunde en de kunst van stad en streek.

Joseph was een fervent voorstander om in Kortrijk een archeologisch museum op te richten. Op 1 maart 1885 opende een voorlopig museum in de Speietoren, één van de Broeltorens. Zijn inspanning om het museum verder uit te bouwen werd succesvol afgerond toen in 1906 ook het ‘Museum voor Nijverheids- en Versierkunst’ aan het archeologisch museum werd toegevoegd. In 1888 was hij lid geworden van de Bijzondere Museumcommissie, in 1891 werd hij penningmeester en op 17 maart 1906 volgde zijn benoeming tot secretaris-conservator.

Joseph de Bethune maakte, als sociaal ingesteld persoon, deel uit van talrijke caritatieve verenigingen, o.m. als voorzitter van de Conferentie van Sint-Vincentius a Paulo in Kortrijk en als voorzitter van de Middenraad van de Conferentie in Brugge (1900-1913). Bovendien was hij ook voorzitter van de ‘Société de Saint-François Régis’ die wettige huwelijken van behoeftigen bevorderde.

Joseph de Bethune overleed in Marke op 15 februari 1920.

Meer…